Keer op keer horen we dat de ‘sterke’ Nederlandse economie triomfeert als ‘winnaar’ van de eurocrisis. Dat mantra is driewerf onzin, vindt Ewald Engelen. Liever begroten met de Franse slag dan met het witte voetje van Rutte.
Zomaar een berichtje in de Financial Times van deze week: ook de centralebankpresidenten van de ‘sterke economieën’ in de eurozone, Jens Weidmann en Klaas Knot, staken hun verzet tegen het ruime monetaire beleid van Mario Draghi nu Duitsland en Nederland zwaar dreigen te worden geraakt door de inzakkende wereldhandel. Het gaat mij niet om de voors en tegens van Draghi’s kwantitatieve verruiming of om de bezwaren van Knot en Weidmann daartegen, maar om de aanduiding van Nederland als een ‘sterke economie’, die net als de Duitse wordt gezien als een winnaar van de muntunie en de eurocrisis.
Het verhaal dat de Nederlandse economie sterk is en veel baat heeft gehad van de euro, hoor je om de haverklap. Vorige week nog had een Duits onderzoeksinstituut Nederland afgezet tegen twee niet-euro economieën, Denemarken en Nieuw-Zeeland. Op basis daarvan had het instituut geconcludeerd dat Nederlanders er per hoofd van de bevolking 21.000 euro op vooruit waren gegaan. Dat bericht kwam overigens van een Hayekiaans onderzoeksinstituut dat een groot voorstander is van de gedepolitiseerde, door het grootbedrijf gedomineerde Interne Markt en eurozone: hoe minder democratie, hoe geringer de kans dat samenlevingen op het hellend vlak naar communisme terechtkomen.
Export is niet de hele economie
Wat mij betreft is het driewerf onzin. Ten eerste omdat onduidelijk is wat men nou precies bedoelt als men het heeft over die sterke Nederlandse economie. De pars pro toto (een deel voor het geheel houden) is een veelgebruikte, zeer effectieve retorische truc. Premier Mark Rutte gebruikt hem om de haverklap, net als VNO-NCW voorzitter Hans de Boer: beide heren stellen de exportsector stilzwijgend gelijk aan de hele Nederlandse economie. Inderdaad is het overschot op de lopende rekening door het succes van de Nederlandse exportsector historisch ongekend. Weliswaar stuwt dat het economische groeicijfer, uitgedrukt als stijging van het Bruto Binnenlands Product, omhoog, maar dat is tevens nauwelijks terechtgekomen bij de Nederlandse burger.
In veertig jaar tijd is het reëel besteedbaar inkomen van Nederlandse huishoudens nauwelijks gestegen
Kijk maar naar de cijfers die de economen van de Rabobank vorig jaar hebben verzameld. In veertig jaar tijd is het reëel besteedbaar inkomen van Nederlandse huishoudens nauwelijks gestegen. Het betekent dat de lage inkomensongelijkheidscijfers waar het kabinet altijd mee schermt waarschijnlijk zijn gebaseerd op data die steeds minder representatief zijn voor de werkelijke ongelijkheid in Nederland, zoals Alman Metten en Robin Fransman betogen. Oftewel, de Nederlandse economie is uitermate zwak als je de koopkrachtontwikkeling van huishoudens in ogenschouw neemt.
Ten tweede zijn de economische prestaties van Nederland sinds het uitbreken van de crisis in 2008 uitzonderlijk zwak geweest. De cumulatieve groei van het Bruto Binnenlands Product in Nederland is ver achtergebleven bij die van Duitsland, België en zelfs van Frankrijk. Op hun beurt presteren alle vier de landen weer veel slechter dan de VS, waar de crisis formeel begon. Dat kwam door de veel te straffe toepassing van de begrotingsnormen die Brussel had opgesteld. Rutte 1, 2 en 3 hebben de belangen van de burger opgeofferd aan de wens om het huishoudboekje van de overheid op orde te brengen.
Wereldkampioen hypotheekschuld
Dat laatste is gelukt, maar tegen veel te hoge kosten voor de samenleving. Bijna 50 miljard is er sinds de crisis ‘omgebogen’ (lees: bezuinigd en lastenverzwaard). Dat is, alweer, historisch ongekend, en laat tot op de dag van vandaag diepe littekens na. Het verleidde de economen van ING er twee jaar geleden toe om gekscherend te stellen dat Rutte beter wat meer met de Franse slag had kunnen begroten. In het puristische Nederland sloeg dat in als een bom: was Frankrijk niet de risee van Europa? Misschien geredeneerd vanuit de Malietoren van VNO-NCW of het torentje van Rutte, niet vanuit het perspectief van de gewone Nederlander.
Ten derde zijn de structurele onevenwichtigheden van de Nederlandse economie nog net zo groot als voor de crisis. Voor de crisis waren we een economie met twee gezichten: een florerende exportsector en een tobberige binnenlandse sector, door jarenlang loonmatigen, mede gefaciliteerd door laffe vakbonden. Vanaf midden jaren ’90 kwamen daar torenhoge hypotheekschulden bij om de negatieve bestedingseffecten van de loonmatigingen enigszins te dempen. Eind 2007 waren we wereldkampioen hypotheekschuld, hadden we de meeste aflossingsvrije hypotheken ter wereld, na Engeland de meeste verpakte en doorverkochte hypotheken van Europa, hadden we een van de grootste bancaire sectoren ter wereld, waren onze hypothecaire leningen ter waarde van maximaal 120 procent van de marktwaarde van het onderpand uniek in de wereld en waren bijgevolg onze woonlasten ook zo ongeveer de hoogste van de OESO.
Tien jaar na de crisis is er niets veranderd