Een essay van Rosalinde
Op een bordje naast de ingang wordt bezoekers vriendelijk verzocht hun QR en ID gereed te houden. Ik lees: ‘jij mag er niet in’. We hebben het hier over een café waar ik in de afgelopen vijftien jaar al talloze keren voorbij ben gelopen zonder ooit de minste aanvechting te hebben gehad om naar binnen te gaan. Ik had zelfs eerder de neiging om hard door te lopen vanwege het soort muziek dat naar buiten waaide. Dus waarom voelt dit dan als een deur die in mijn gezicht wordt dichtgeslagen?
Ik loop snel door naar de winkel waar allemaal nors ogende mannen werken, die tegenwoordig op mij juist veel vriendelijker overkomen dan de anderen, omdat ze hun gezicht laten zien. Daar kom ik niet alleen voor de paprika en de knoflook, maar ook voor mijn dagelijkse portie glimlach tegen de prijs van een luchtige opmerking. Uiteraard hangen ook in deze winkel bordjes met de gebruikelijke teksten, maar die zien eruit alsof ze al jaren geleden zijn opgehangen en vervolgens zijn vergeten – al lang niet meer van toepassing.
Weer thuis laat ik me inspireren door penvrienden uit verschillende landen. Mijn Zweedse penvriendin moppert meer over drugsoverlast in haar buurt dan over corona. De ene Duitse penvriendin doet vooral haar best om zich niet gek te laten maken door de richtlijnen waardoor ze haar werk nauwelijks meer kan doen. De andere Duitse penvriendin is hard op zoek naar de waarheid, maar ik weet niet of die haar zal helpen. Een penvriend uit een klein stadje in het noorden van Californië vertelt me dat je in zijn omgeving helemaal niets merkt van corona: geen zieken en geen maatregelen. Alleen een paar stoffige en genegeerde bordjes ‘mask must be worn’. Ik vind dat een troostend beeld.
Maar pas echt opbeurend vind ik de brieven van de Brit van een jaar of zestig, die psytrance party’s organiseert. Lockdown? Nooit van gehoord. Wij zijn gewoon doorgegaan met feesten met een grote groep vaste bezoekers, van wie veel zestigplussers, schrijft hij. En ik ondertussen maar braaf de richtlijnen volgen (want dat deed ik in die tijd nog), uit consideratie met diezelfde zestigplussers (of misschien waren dat dan toch anderen). Blijkbaar is hij niet zo’n schijtluis als ik, denk ik als ik lees over zijn avontuur op zee in een zelfgemaakte roeiboot. Vier dagen door elkaar gehusseld worden in een storm vond hij een fascinerende ervaring. Zelf zou ik zoiets alleen maar afschuwelijk vinden.
Omdat ik daar geen stoer verhaal tegenover kan stellen, stel ik maar wat vragen over zijn dagelijks leven. En dan komt het. Hij vertelt over zijn ervaringen met bazen. Hij kan veel hebben, maar gezeur over een door hem gemaakte vergissing, daar kan hij niet tegen. Wat een grapjas, denk ik nog. Rond hotsen in een bootje in de storm, geen probleem, maar afkeuring? Dat gaat te ver. Het volgende moment herinner ik me hoe vaak ik de afgelopen tijd bang ben geweest om door de maatschappij te worden uitgekotst. Dat is precies waardoor zo’n bordje over een QR-code bij een nooit bezocht café me zo’n onheilspellend gevoel geeft. En ik begin te vermoeden dat die angst vrij universeel is.