Een column van Karel Beckman
verscheen op 18 december
in De Andere Krant
Sinds wanneer ben je zo principieel geworden? Als wij als vrienden nou vragen of je je wil laten testen, is dat toch een kleine moeite?
Herkenbaar? Het is een van de vele morele dilemma’s waar, zeker nu rond de feestdagen, critici van het coronabeleid, zoals ik, mee worden geconfronteerd. Liever gezegd: een van de vele omkeringen van moraliteit. Want getuigt het echt van vriendschap als je van je vriend vraagt om zijn principes op te geven?
Stel dat ik zou vragen aan een homoseksuele vriend om zijn homoseksualiteit niet te tonen als ik met hem uitga, omdat ik dat lastig vind. Iedereen zou begrijpen dat ik dan geen echte vriend zou zijn.
De coronacrisis heeft een zeer sterke morele dimensie. Mensen zijn moreel ontwapend doordat er van ze wordt gevraagd om het ‘voor een ander’ te doen. Daar durft niemand nee tegen te zeggen. ‘Je wilt toch niet dat je oma overlijdt?’
Maar wie bepaalt dat ‘de bescherming van oma’ de maatstaf is waaraan al het gedrag moet voldoen en waar de hele maatschappij zich naar moet richten? Wie bepaalt hoe die bescherming eruit ziet? Wat gezondheid is en niet? Hugo de Jonge? Pfizer? En heeft oma geen eigen verantwoordelijkheid om haar gezondheid te beschermen, als zij dat nodig vindt, en het recht om haar eigen keuzes te maken? Wil oma dit eigenlijk wel?
Wat over het hoofd wordt gezien in deze morele discussie, is dat er bij het morele beroep dat op mensen wordt gedaan, geen sprake is van vrijwilligheid. Het is niet: wil-je-iets-doen-voor-een-ander? Het is: je-moet-doen-wat-wij-zeggen-voor-de-ander. De staat vraagt ons niet om onszelf te laten inspuiten, mondkapjes te dragen, onze onderneming te sluiten, niet uit eten of naar een concert te gaan, afstand te houden, zij dwingt ons om dat allemaal te doen. De staat legt op, met geweld of dreiging van geweld, wat de één moet doen voor de ander. Wie de één is en wie de ander. De staat bepaalt wat moreel is en wat niet.
Als we accepteren dat de staat onze morele keuzes kan voorschrijven, en ons gedrag kan bepalen, ‘zolang het ‘voor een ander’ is, hebben we geen vrijheid meer en geen rechten. Dan kan ons alles worden opgelegd, uit naam van ieder door de staat bepaald ‘moreel’ doel. We weten uit de geschiedenis hoe dat afloopt. Hetzelfde principe gold in totalitaire communistische staten. “Van eenieder naar vermogen, voor eenieder naar behoefte,” was de slogan van Karl Marx. Vertaald in staatsdwang betekende dit dat de staat alles kon opleggen aan mensen zolang het maar ‘voor de armen’ was.
Dit heeft niets met ware moraliteit te maken. Een werkelijk morele samenleving respecteert de vrijwillige keuzes van mensen. Stelt mensen in staat om zelf afwegingen te maken over de risico’s die zij wensen te lopen. Legt de beslissingsbevoegdheid over hoe mensen willen leven bij die mensen zelf. En grijpt alleen in als er echt gevaar te duchten is van een individu.
Is dat ‘egoïstisch’? Bedenk: het tegenovergestelde van zelfbeschikkingsrecht is slavernij.
De ironie is dat je-moet-doen-wat-wij-zeggen-voor-een-ander niet alleen niet moreel is, maar ook niet leidt tot een sociale samenleving waarin de zwakkeren worden beschermd. Integendeel, het leidt tot een dog-eat-dog maatschappij waarin sommige groepen worden opgeofferd aan de belangen van anderen. Waarin we allemaal elkaars potentiële vijanden en bedreigingen zijn geworden. Net als in de totalitaire communistische en fascistische staten, en om dezelfde redenen.
Mijn vraag aan mijn vrienden: als jullie echt mijn vrienden zijn, waarom accepteer je dan niet hoe ik met mijn lichaam wens om te gaan? Dat doe ik bij jullie toch ook?
Dit bericht is van Karel Beckman en is verscheen als column op 18 december in de Andere Krant